Hoe circulair is de Vlaamse economie?

Om te weten of we op de goede weg zijn, hebben we data nodig. Daarom lanceren we de Monitor Circulaire Economie. We geven hier de belangrijkste bevindingen in vogelvlucht.

De Vlaamse Regering wil van Vlaanderen een circulaire koploper maken in Europa. Dat wil ze doen door in circulaire innovatie te investeren, de materiaalvoetafdruk van onze consumptie te ontkoppelen van de economische groei en deze met 30% te verminderen tegen 2030.

Met een circulaire economie beperken we de milieu-impact van onze economie, worden we minder afhankelijk van import van dure grondstoffen en creëren we kansen voor (sociale) innovatie.

Er is ook een sterke link met het klimaat: twee derde van onze CO2-uitstoot wordt immers veroorzaakt door de ontginning, verwerking, consumptie en recyclage/afdanking van materialen (voor alle behoeften: voeding, energie, bouw…).

Maar om te weten of we op de goede weg zijn, hebben we data nodig. We moeten meten om het beleid te kunnen sturen. Daarom lanceren Vlaanderen Circulair en het Steunpunt Circulaire Economie de Monitor Circulaire Economie. We geven hierna de belangrijkste bevindingen in vogelvlucht.

De Vlaamse Regering wil van Vlaanderen een circulaire koploper maken in Europa.

Hoe circulair zijn we nu?
Hier is de ‘Cyclical Material Use Rate

21%. Dat is het korte antwoord op de vraag hoe circulair de Vlaamse economie is. Dat is het circulariteitscijfer (cyclical material use rate – CMUR) voor Vlaanderen in 2018. In 2014 was dat nog 16%: we lijken er dus op vooruit te gaan, vooral door een toegenomen recyclage.

Het lange antwoord is natuurlijk genuanceerder: de circulariteit van de Vlaamse economie is eigenlijk niet in één cijfer te vatten. Elk cijfer heeft door de achterliggende berekeningen immers zijn eigen sterktes en zwaktes. Net zoals het bruto binnenlands product (BBP): dat zou bijvoorbeeld stijgen als we met z’n allen steeds sneller een nieuwe smartphone zouden kopen en onze oude afdanken, maar het cijfer zegt niets over ongewenste effecten zoals de bijhorende afvalberg of gemiste kansen van upgrade of herstel. Zomaar streven naar een hoger BBP, zonder de achterliggende dynamiek te kennen, is dus niet gezond. Dat geldt ook voor indexen als de CMUR.

De CMUR berekent hoeveel ton materiaal in onze totale verwerkte materialen van secundaire oorsprong (recyclage en hergebruik) afkomstig is. Hoe meer ton secundair bij stabiele verwerkte materialen, hoe groter het percentage.

  • Probleem 1: onze impact in het buitenland telt niet mee. Voor de CMUR geldt: hoe lager de binnenlandse consumptie, hoe hoger het cijfer. Die binnenlandse consumptie slaat enkel op materialen die we hier gebruiken. Het cijfer houdt dus geen rekening met eventuele tonnen materiaal die onze consumptie ‘stroomopwaarts’ in het buitenland veroorzaakt. Als we dus meer en meer de productie van biomassa (hout, gewassen…), de productie van ertsen en zware industriële activiteiten uitbesteden aan het buitenland en enkel hier de (lichte) afgewerkte producten gebruiken, stijgt ons circulariteitscijfer, hoewel we eigenlijk niets circulairder gedaan hebben.
  • Probleem 2: de kwaliteit van recyclage telt niet mee. De CMUR kijkt enkel naar tonnages en houdt geen rekening met de kwaliteit van recyclage. Of we nu onze oude bakstenen vermalen tot tennisvelden (laagwaardige recyclage) of als stenen hergebruiken in nieuwe gebouwen (hoogwaardig hergebruik), voor de CMUR maakt het niet uit. Een ton tennisveld-gravel is gelijk aan een ton bakstenen.

Om een grondig beeld van de circulariteit van onze economie te krijgen, duiken we dus best dieper. Dat doen we door stap voor stap naar de materialenboekhouding van de Vlaamse economie te gaan kijken. We vatten dat samen in het schema hieronder.

CMUR = ton van secundaire oorsprong / (ton totale binnenlandse consumptie (DMC) + ton van secundaire oorsprong)

CMUR = 35 / 167 Mt = 21%

Klik op de afbeelding om het in groter formaat te bekijken

Bevindingen

1. Grote materiaalbehoefte, erg afhankelijk van import

De Vlaamse economie is een omvangrijk systeem dat jaarlijks 342 miljoen ton aan materialen verzet. Die 342 miljoen ton omvat alles wat ‘door de handen’ van Vlaamse bedrijven gaat: we tellen zowel de materialen die gebruikt worden in productieprocessen, die hier geconsumeerd worden, als de materialen die door Vlaamse bedrijven via Vlaanderen vervoerd worden voor import-export. 87% (296 miljoen ton) van die 342 miljoen ton materialen wordt ingevoerd. Ongeveer de helft van die materialen zijn fossiele grondstoffen voor energieproductie of verdere industriële verwerking.

In het schema: DMI (direct material input). Het DMI van Vlaanderen is stijgend de laatste jaren.

DMI

Het DMI houdt geen rekening met grondstoffen die in het buitenland gebruikt worden om onze economie te laten draaien. Het kijkt enkel letterlijk naar tonnen import en binnenlandse extractie. Bijvoorbeeld: een ingevoerde gsm telt enkel mee voor zijn gewicht, pakweg 120 gram. Om het plaatje volledig te maken, moeten we kijken naar de Raw Materials Input (RMI): dat cijfer berekent hoeveel grondstoffen er in binnen- en buitenland nodig zijn om onze totale economie (ook onze export) te voeden. Bijvoorbeeld: een ingevoerde gsm telt dan voor alle grondstoffen die van de mijn tot aan gebruiker nodig zijn geweest: voornamelijk 34 kilo ertsen en 100 liter water. De Vlaamse RMI steeg tussen 2010 en 2018 van 567 naar 642 miljoen ton.

Wanneer we die RMI verfijnen en enkel kijken naar hoeveel grondstoffen er in binnen- en buitenland nodig zijn om onze binnenlandse consumptie (dus zonder onze export) te voeden, spreken we over de Raw Material Consumption (RMC). Dat is de eigenlijke voetafdruk van onze consumptie. De cijfers zijn stijgend: van 176 miljoen ton in 2010 naar 191 miljoen ton in 2018. Vlaanderen heeft de ambitie deze trend om te buigen en een daling in te zetten van -30% t.o.v. 2010 tegen 2030.

RMI en RMC

2. Veel materiaal is bestemd voor export

Vlaanderen heeft een open economie. De meeste materialen stromen, al dan niet na een verwerking, door onze economie weer naar het buitenland (zie de paarse lijn). Onze Vlaamse industrie zit dus op een knooppunt: het kan eigen circulaire knowhow exporteren en een voortrekkersrol spelen in circulaire oplossingen in de internationale handel. De Europese Green Deal creëert op dat vlak ook gunstige marktomstandigheden. Elk type materiaal heeft ook zijn eigen optimale kringloop: soms lokaal (bijvoorbeeld biomassa-reststromen), soms regionaal (bijvoorbeeld schroot), soms internationaal (bijvoorbeeld elektronica).

Door deze grote export is het binnenlands materiaalverbruik (DMC, domestic material consumption) heel wat lager dan de totale input (DMI): 132 miljoen ton tegenover 342 miljoen ton. Anders gesteld: 38% van de materialen die door onze economie gaan zijn voor eigen verbruik bestemd. We verbruiken dus 20 ton materialen per inwoner. Het DMC van Vlaanderen is constant doorheen de jaren.

Voor Vlaanderen stijgt het DMI (input) met een constant DMC (consumptie). Dat wijst op een groeiende export. De stijgende RMC (totale grondstofconsumptie) met een constant DMC (consumptie) wijst dan weer op een groeiende uitbesteding van materiaalintensieve activiteiten (mijnbouw, hoogovens, biomassaproductie…) naar het buitenland.

Export

3. Grote milieudruk

Een groot materialengebruik leidt onlosmakelijk tot een grote milieudruk. We leggen niet alleen een grote druk op eindige grondstofvoorraden in de wereld. Er is ook een sterke link tussen materialengebruik en klimaatverandering. Twee derde van de binnenlandse CO2-uitstoot wordt immers veroorzaakt door de ontginning, verwerking, consumptie en recyclage/afdanking van materialen (voor alle behoeften: voeding, energie, bouw…). De broeikasgas-emissies van de Vlaamse economie stagneren op een hoog niveau van 78 miljoen ton per jaar. Dit is puur de binnenlandse uitstoot: de uitstoot die onze consumptie in het buitenland veroorzaakt is niet meegeteld.

Als we ook de buitenlandse uitstoot in rekening nemen, spreken we over onze koolstofvoetafdruk. In 2016 bedroeg de koolstofvoetafdruk van de consumptie in het Vlaamse Gewest 14,2 ton CO2-equivalenten per inwoner. Ondanks een stijging in de consumptie-uitgaven en investeringen daalde de koolstofvoetafdruk volgens de gehanteerde modellen tussen 2010 en 2016 met 2,9 ton CO2-equivalenten per inwoner (-17%). Toch blijft de koolstofvoetafdruk nog steeds te hoog. Om de gemiddelde globale temperatuurstijging te beperken tot 2°C moet de mondiale broeikasgasuitstoot tegen 2050 verminderd worden tot gemiddeld 2 ton CO2-equivalenten per inwoner.

4. Waterverbruik stabiel, hergebruik in de lift

Het waterverbruik van Vlaanderen schommelt rond de 750 miljoen kubieke meter per jaar. De kleine helft daarvan is verbruik van leidingwater.

Globaal genomen bleef het waterverbruik relatief stabiel, maar er zijn toch een aantal trends waar te nemen. Het grondwaterverbruik daalde tussen 2000 en 2018 met 31% en het leidingwaterverbruik met 6%. Het verbruik van oppervlaktewater nam toe met 6% (wat deels toegeschreven kan worden aan een nieuwe installatie voor vloeibaar gas in Zeebrugge), het gebruik van hemelwater met 22% en het gebruik van ander water verviervoudigde.

Een belangrijke vaststelling – zeker in het licht van circulair watergebruik – is de toename waterhergebruik in bedrijven (nog bescheiden in m³ maar het aandeel stijgt wel sterk). Het betreft vooral hergebruik van eigen afvalwater.

Ook vermeldenswaard is dat hoewel het waterverbruik relatief stabiel bleef, de waterproductiviteit sterk is toegenomen (relatie tot BBP).

5. Afval: daling bij huishoudens, minder stijging bij bedrijven

Vlaanderen realiseert zogenaamde ontkoppelingen op het vlak van afvalproductie: bij huishoudens daalt de hoeveelheid afval, terwijl het huishoudbudget nagenoeg constant blijft. Dit is een absolute ontkoppeling: de trend is dalend in absolute cijfers. Bij bedrijven zien we een relatieve ontkoppeling: de afvalproductie stijgt minder snel dan de groei van de economische activiteit (BBP). De trend is dus (nog) stijgend, maar niet langer in gelijke tred, de stijging vertraagt. Merk op dat dit cijfers van voor de coronacrisis zijn (tot en met 2019).

Vlaanderen produceert jaarlijks 36 miljoen ton afval. Het totale huishoudelijk afval in Vlaanderen daalt, met 45 kg van 522 kg per inwoner in 2013 naar 477 kg per inwoner in 2019. Het restafval daarin is nog goed voor 143,5 kg per inwoner per jaar. Dat is met 15 kg of 9% gedaald sinds 2013. De Vlaamse overheid wil dit verder terugdringen tot 138 kg restafval in 2022 en 100 kg in 2030.

Tussen 2007 en 2011 zien we een daling van de hoeveelheid bedrijfsafval. Vanaf 2012 zien we weer een gestage stijging die gepaard gaat met de aantrekkende economie. Maar die stijging vertraagt, zoals gezegd. De productie van bedrijfsafval in Vlaanderen is relatief hoog: de grote productie voor export speelt hier een belangrijke rol in.

Ongeveer 20% van het huishoudelijk en bedrijfsafval wordt verbrand of gestort. Dat zijn de minst wenselijke bestemmingen voor afval. Deze cijfers zijn stabiel doorheen de jaren.

Afval

6. Vlaanderen is sterk in recycleren, we zetten stappen naar hoogwaardiger circulaire strategieën

Vlaanderen zette de voorbije decennia sterk in op selectieve inzameling van afval en de uitbouw van een recyclage-industrie. Dat toont zich in de cijfers: we laten hoge recyclagegraden optekenen. Toch is daarmee de kous niet af, want een groot aandeel van die recyclage is laagwaardige recyclage (bouwmaterialen omzetten in granulaat voor wegfunderingen bijvoorbeeld). De uitdaging voor Vlaanderen ligt erin om, aanvullend aan de recyclage, ook hoogwaardiger strategieën mainstream te maken: minder materialengebruik, levensduurverlenging door onderhoud en herstel, as-a-service modellen, ecodesign, hergebruik, remanufacturing, innovatieve en hoogwaardige inzet van (biomassa)reststromen…

Van de totale hoeveelheid huishoudelijk afval (inclusief bouw- en sloopafval) gaat 67% naar een inrichting met het oog op recyclage of compostering. Bij bedrijfsafval krijgt 68% een tweede leven. Dat wordt 79% als we de recyclage en hergebruik van bouw- en sloopafval bijtellen. Het cijfer is met 10% gestegen in de voorbije tien jaar.
De productie van secundaire (gerecycleerde/hergebruikte) grondstoffen bedroeg in 2018 29 miljoen ton (35 miljoen met composteren en hergebruik erbij geteld) en is stijgend.

Het totale hergebruik van gebruiksgoederen (witgoed, elektro, huisraad, textiel, meubelen…) -waarbij we ze niet recycleren (omzetten in grondstoffen), maar in hun geheel hergebruiken via formele en informele kanalen- bedraagt 34 kg per inwoner in 2019, of 224 duizend ton.

Tewerkstelling in circulaire sectoren of activiteiten stijgt bijna 3 keer sneller dan het Vlaams gemiddelde. De omzet van de Vlaamse kringwinkels is sinds 1995 sterk gegroeid van 1,1 naar 61 miljoen euro per jaar.

Net geen 20% van de bedrijven gebruikt afval, rest- of bijproducten opnieuw voor hetzelfde proces. Meer dan een kwart van de bedrijven zorgt ervoor dat hun producten makkelijk hersteld of gerecycleerd kunnen worden.

Afvalbeheer en recyclage
Secundaire materialen

7. Het gros van onze materiaalconsumptie blijft in de economie

71 miljoen (85%) van de 84 miljoen ton die we jaarlijks aan materialen gebruiken, voor andere toepassingen dan de productie van energie, blijft op de één of andere manier in onze economie aanwezig. Dat noemen we ‘netto toevoegingen aan de voorraad’. Concreet zal het gros van de materialen in de bouwsector te vinden zijn: we importeren bouwmaterialen en ‘stockeren‘ ze voor jaren in de vorm van een huis of kantoorgebouw. Die materialen zijn dus niet verloren en bieden kansen om later nieuwe kringlopen te sluiten. Als we bijvoorbeeld nu meer veranderingsgericht of demonteerbaar gaan bouwen, kan de stock die we opbouwen later renderen voor onze economie. In een toenemende mondiale concurrentie om grondstoffen is goed voorraadbeheer een strategische troef.

8. In detail: circulaire mobiliteit, wonen, consumptiegoederen en voeding

De Monitor Circulaire Economie zoomt ook in op enkele zogenaamde ‘behoeftesystemen‘: mobiliteit, huisvesting, consumptiegoederen en voeding. Door te kijken naar behoeftesystemen, en niet bijvoorbeeld naar sectoren (bouw, auto-industrie…), kunnen we met een bredere blik naar de indicatoren kijken. Onze (circulaire) economie moet sowieso in deze behoeften voorzien, dat staat vast. De maniér waarop we die behoeften vervullen kan wél erg variëren. Een mobiliteitsbehoefte kan bijvoorbeeld ingevuld worden met pakweg bredere wegen, meer auto’s, langere bussen, meer treinen, meer deelauto’s, enzovoort. We gaan dus niet enkel kijken naar de productie van auto’s of huizen, maar naar een zo volledig mogelijk plaatje op het niveau van de behoefte. We delen de belangrijkste bevindingen.

Mobiliteit: steeds meer auto’s, die langer leven en in hoge mate gerecycleerd worden
De Vlamingen bezitten samen ongeveer 3.6 miljoen auto’s. Dit aantal is de laatste tien jaar met ruwweg 10% toegenomen. Een voertuig aangeboden voor sloop heeft gemiddeld 193.000 km op de teller (2020). Meer dan 90% van de onderdelen en materialen afgedankte voertuigen krijgt een tweede leven (2020).

Huisvesting: steeds groeiend ruimtegebruik, hoge mate van recyclage in bouw
Ruimtebeslag door bebouwing is constant stijgend. In 2019 was 28.5% van Vlaanderen bebouwd. De totale vloeroppervlakte van residentiële woningen steeg met 4% van 1.174 tot 1.224 vierkante kilometers tussen 2016 en 2020. Er is nog een aanzienlijk ongebruikt potentieel op de markt in de vorm van 6.3% leegstand (2020). Het recyclagepercentage -hoogwaardig en laagwaardig samen- voor bouwmaterialen is 96,6 % (2016).

Consumentengoederen: 50% van elektro-apparaten wordt selectief ingezameld, daarvan wordt 80% gerecycleerd, tweedehands is een belangrijk circulair kanaal
Vlaamse huishoudens hebben 240 miljoen stuks elektronische apparaten liggen (2019). Ongeveer de helft van wat op de markt komt, wordt selectief ingezameld en dan voor zowat 80% gerecycleerd (2019). De Kringwinkels zamelen jaarlijks 88.000 ton goederen in (2019) en brengen 36.000 ton terug in omloop. Dat is 5,5 kg. hergebruik per inwoner, nog los van andere (informele) tweedehandskanalen. Het totale hergebruik van gebruiksgoederen (witgoed, elektro, huisraad, textiel, meubelen…), waarbij we ze niet recycleren (omzetten in grondstoffen), maar in hun geheel hergebruiken via formele en informele kanalen bedraagt 34 kg per inwoner in 2019, of 224 duizend ton.

Voeding: er is een efficiënte voedselproductie, er is een hoge impact van consumptie en productie op omgeving en hulpbronnen, compostering en vergisting van mest en organisch bedrijfsafval zit in de lift.
Voeding heeft erg eigen uitdagingen op het vlak van circulariteit. De stromen zijn vanuit zichzelf circulair: voedsel gaat in essentie van veld naar vork naar veld. Ook kan je er slechts beperkt ‘hogere’ circulaire strategiën op toepassen zoals hergebruik en herstel: voedsel verderft en kan maar één keer gebruikt worden. Meer circulariteit kan er toch zijn in de vorm van (1) minder druk op hulpbronnen bij de primaire productie, (2) overconsumptie en voedselverliezen tegengaan, (3) reststromen steeds hoogwaardiger inzetten. Het Beleidsprogramma Bio-Economie zet hier bijvoorbeeld al op in.

9. Vlaanderen pakt de uitdaging aan

Zoals hoger gesteld, zette Vlaanderen de voorbije decennia sterk in op selectieve inzameling van afval en de uitbouw van een recyclage-industrie. Toch is daarmee de kous niet af, want een groot aandeel van die recyclage is laagwaardige recyclage. De uitdaging voor Vlaanderen ligt erin om, aanvullend aan de recyclage, ook hoogwaardiger strategieën mainstream te maken: minder materialengebruik, levensduurverlenging door onderhoud en herstel, as-a-service modellen, ecodesign, hergebruik, remanufacturing, innovatieve en hoogwaardige inzet van (biomassa)reststromen… We moeten deze stappen zetten om zowel industrieel-strategische redenen als om ecologische redenen. Een verdere ontwikkeling van onze data moet toelaten dit soort achterliggende verschuivingen en hun economische effecten -die nu vaak verstopt zitten in de algemene cijfers- in beeld te krijgen.

Het publiek-privaat partnerschap Vlaanderen Circulair coördineert de inspanningen. Binnen het partnerschap werken zes thematische werkagenda’s (bouw, bio-economie, chemie/kunststoffen, maakindustrie, voeding, en waterkringlopen) aan concrete acties voor de korte termijn. Vlaams minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw Hilde Crevits en Vlaams minister van Omgeving en Energie Zuhal Demir investeren tussen 2019 en 2022 om en bij de 120 miljoen euro in circulaire innovatie. Ook investeert Vlaanderen verder in onderzoek en monitoring van de eigen prestaties met de Circulaire Economie Monitor en een nieuw Steunpunt Circulaire Economie voor de periode 2022-2026.

Rapporten over de macro-economische indicatoren voor Vlaanderen

Naar een circulaire economie monitor voor Vlaanderen:
een eerste invulling door de OVAM

Macro-economic material flow indicators for Flanders 2002-2018

An economy wide circularity assessment in Flanders