Materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie (RMC)

De Raw Material Consumption (RMC) is de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie. Deze indicator geeft de volledige materiële basis weer, inclusief de voorketens in het buitenland. De voetafdruk schetst een beeld van de globale impact van de Vlaamse behoeften en laat toe om die impact te becijferen.

190,8 miljoen ton

  • Tussen 2010 en 2018 steeg het voortschrijdend gemiddelde van de Vlaamse RMC van 176 miljoen naar 191 miljoen ton, ofwel een stijging van bijna een ton per inwoner.
  • Het Vlaamse Energie- en Klimaatplan 2021-2030 mikt voor de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie op een daling met 30% tegen 2030.

Wat zien we? 

Tussen 2010 en 2018 steeg het voortschrijdend gemiddelde van de Vlaamse RMC van 176 miljoen naar 191 miljoen ton. Daarmee wordt het verschil tussen de Vlaamse materiaalconsumptie (DMC) en de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie (RMC) groter. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat materiaalintensieve stappen in de productie meer en meer worden uitbesteed aan het buitenland. Die beweging zorgt immers voor een afname van de materiaalconsumptie, maar niet van de materialenvoetafdruk.

De Vlaamse consumptie ontkoppelt zich dus niet van de materialenvoetafdruk: er zijn nog steeds evenveel directe en indirecte grondstoffen nodig om aan dezelfde behoeften te voldoen. Sterker nog, in de periode tussen 2010 en 2018 steeg het voortschrijdend gemiddelde (het gemiddelde per 3 jaar) van de RMI. Zowel direct als via de voorketens vraagt de Vlaamse economie dus juist meer materialen.

Een groot deel van de import van materialen is bedoeld voor de productie van halffabrikaten en afgewerkte producten die weer worden uitgevoerd. De Vlaamse economie is dus sterk afhankelijk van directe import van materialen.

De grootte-orde is voor beide methoden vergelijkbaar. In beide gevallen ligt het materialengebruik van de Vlaamse economie tussen 26 en 30 ton per capita.



Waar willen we naartoe?

In tegenstelling tot een lineaire economie, die hulpbronnen en materialen slechts eenmalig benut, hanteert een circulaire economie een meer gesloten materiaalcyclus. Er zijn in dit scenario dus minder primaire grondstoffen nodig om aan de behoeften van Vlaanderen te voldoen, waardoor de materialenvoetafdruk van de consumptie daalt.

Wat meet deze indicator?

De materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie schetst een beeld van de globale impact van de Vlaamse behoeften en laat toe om die impact te becijferen.

Deze voetafdruk kan op 2 manieren berekend worden: 

  1. Op basis van de materiaalstroomrekeningen voor de gehele economie. Hierbij worden geïmporteerde en geëxporteerde goederen en diensten omgerekend naar de hoeveelheid grondstoffen die nodig waren om die goederen te produceren. Op die manier kunnen we de import en export uitdrukken in grondstofequivalenten. De materiaalstroomrekeningen worden opgemaakt op landniveau, voor Vlaanderen moet er dus een schatting worden gemaakt.
  2. Vertrekkende vanuit de finale consumptie in Vlaanderen. Met het Vlaams input-outputmodel zoeken we stroomopwaarts uit hoeveel primaire grondstoffen het globale productienetwerk nodig had. Om dat te kunnen doen, worden economische data voor de Vlaamse en wereldeconomie gekoppeld aan bijbehorende milieugegevens.

De grootte-orde is voor beide methoden vergelijkbaar. In beide gevallen ligt het materialengebruik van de Vlaamse economie tussen 26 en 30 ton per capita.

Ontdek meer topics

Materialenvoetafdruk van de Vlaamse economie (RMI)
642,4 miljoen ton

Materialenvoetafdruk van de Vlaamse economie (RMI)

De Raw Material Input (RMI) is de materialenvoetafdruk van de Vlaamse economie: hij geeft de volledige materiële basis weer,...