Wat zien we?
Eengezinswoningen bieden 0,24 m² woonoppervlakte per m² perceel; deze waarde is tussen 2016 en 2022 vrijwel constant gebleven. De gebruiksefficiëntie van appartementsgebouwen laat een sterke daling zien over dezelfde periode van 10,4 tot 7,6. In 2022 bieden deze bijna 32 keer meer bewoonbare oppervlakte per perceel dan eengezinswoningen.
Waar willen we naartoe?
Om de druk op het milieu te verlichten en de vraag naar nieuwe gebouwen te verminderen, moeten we de gebruiksefficiëntie van de gebouwenoppervlakte en dus de bewoonbare oppervlakte per vierkante meter perceel verhogen. Dat kan bijvoorbeeld door meer bouwlagen te voorzien; wel moeten we dan rekening houden met de grotere impact van hogere gebouwen door bijvoorbeeld diepere funderingswerken met impact op het bodem- en grondwatersysteem. Een andere mogelijkheid is de verdichting van zones die al bebouwd zijn, bijvoorbeeld door het opsplitsen van percelen of het inrichten van verkavelingen met kleinere percelen.
Wat meet deze indicator?
Deze indicator wordt berekend door de totale woonoppervlakte van gebouwen te delen door de oppervlaktes van de percelen. De woonoppervlakte wordt benaderd door het aantal residentiële gebouwen in Vlaanderen te vermenigvuldigen met de referentiewaarden van de vloeroppervlaktes voor residentiële gebouwen, opgesplitst naar bouwjaar en bebouwingstype. De oppervlaktes van de percelen werden verkregen uit het kadasterregister in Statbel. In deze laatste cijfers zijn de volledige percelen, dus met inbegrip van de tuinen, opgenomen. Dit verklaart deels de lage cijfers.