Wat zien we?
De grootste onderdelen van de materialenvoetafdruk bestaan in 2021 uit de aankoop van voertuigen (0,26 ton/inw), het gebruik ervan (0,22 ton/inw) en herstellingen en onderhoud ervan (0,21 ton/inw). In 2020 en 2021 zijn de waarden 15 à 20 procent gezakt ten opzichte van 2019. Waarschijnlijk zien we hier het effect van de coronacrisis: minder aankoop van voertuigen en minder gebruik van mobiliteit.
Waar willen we naartoe?
De materialenvoetafdruk brengt bij uitstek het verbruik van materialen binnen en buiten Vlaanderen voor de invulling van de behoeften van personenmobiliteit in beeld. Aan dit verbruik zijn milieu-impacten verbonden zoals bijvoorbeeld broeikasgasemissies of emissies gerelateerd aan afval. Daarom heeft de Vlaamse Overheid een doelstelling aangenomen voor deze indicator: de totale materialenvoetafdruk moet in 2030 met 30% verminderd zijn en in 2050 met 75%. Specifiek voor mobiliteit vemeldt de Vlaamse mobiliteitsvisie de doelstelling om de materialenvoetafdruk met 60% te verminderen tegen 2050.
Wat meet deze indicator?
De cijfers tonen de directe en indirecte materiaalverbruiken gelinkt aan consumptie binnen Vlaanderen binnen het domein personenmobiliteit; de transportsector zit niet vervat in de cijfers. De cijfers werden verkregen via een methodologie gebaseerd op input-output analyse. Op basis van het interregionale model voor het datajaar 2015 werd een tijdreeks gemodelleerd voor een aantal recentere jaren, gebruik makend van jaarlijkse statistieken over de Vlaamse en Belgische economie. Op deze manier is het mogelijk om een macro-economische tijdsreeks van de materialenvoetafdruk te analyseren en de totale voetafdruk op te splitsen volgens consumptiedomeinen en -activiteiten. De methodologie is verschillend van deze gebruikt voor de berekening van de RMC.